Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7180

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803010/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 april 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] verstrekte huursubsidie over het tijdvak 1 september 2005 tot 1 januari 2006 op nihil gesteld en een bedrag van € 910,48 teruggevorderd.


Uitspraak

200803010/1. Datum uitspraak: 17 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Den Haag, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5271 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2008 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Werken en Integratie). 1. Procesverloop Bij besluit van 24 april 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] verstrekte huursubsidie over het tijdvak 1 september 2005 tot 1 januari 2006 op nihil gesteld en een bedrag van € 910,48 teruggevorderd. Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 12 maart 2008, verzonden op 20 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In het bij de rechtbank bestreden besluit heeft de minister de brief van [appellante] van 12 juni 2006 als bezwaarschrift aangemerkt en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was verzonden. 2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift terecht niet ontvankelijk was verklaard, omdat het niet tijdig was verzonden en niet is gebleken van omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. 2.3. Dit oordeel wordt in hoger beroep niet bestreden. [appellante] komt uitsluitend op tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin niet is onderkend dat het beroep mede was gericht tegen de afwijzing van het verzoek om herziening, welke afwijzing was te beschouwen als een besluit in primo, aldus [appellante]. Als gevolg daarvan had de rechtbank het beroepschrift volgens haar, voor zover het was gericht tegen deze afwijzing, moeten aanmerken als bezwaarschrift dat tijdig was ingediend en ter behandeling moeten doorzenden aan verweerder. Dit betoog mist feitelijke grondslag, aangezien uit de bewoordingen van het beroepschrift niet blijkt dat het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om herziening. Daaruit volgt dat tegen de afwijzing van het verzoek om herziening niet tijdig bezwaar is gemaakt. In het beroepschrift betoogt [appellante] uitsluitend dat en op welke gronden zij het niet eens is met de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door de minister. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Neuwahl lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008 280.